Lieve zomer,
Wat ben je lief.
Zonnestralen verwarmden de afgelopen maanden mijn huid en gaven me honderden donkerbruine vlekjes op mijn gezicht, sproetjes. Mijn oma noemt ze zomerbloempjes, en wanneer ze dat zegt moet ik glimlachen.
De natuur kon dankzij jou groeien en bloeien. Groen en geurend hield ze me de voorbije maanden gezelschap. En daar was ik blij om. Bessen zijn in mijn buik verdwenen, aardbeien hebben mijn vingers rood gekleurd en groenten hebben mijn bord gevuld.
De zon heeft gebrand en verwarmd, nu eens heel hard, dan weer heel zacht. Meedogenloos of liefhebbend. Koppig, dat is ze wel, die zon. Maar ik kan ze geen ongelijk geven.
Maar wanneer ik de laatste dagen wandel in het bos, zie ik vaak een schim achter de bomen. Stiekem en onzichtbaar. Maar wie kijkt, die ziet ook. En ik heb het gezien. Het is de herfst, wiens kleurrijke haren ik af en toe achter het hoekje zie verdwijnen. Hier en daar zie ik kastanjes aan de bomen hangen. En wanneer ik mijn neus uit mijn raam steek, dan ruik ik de bladeren al: ik ruik al hoe ze stilletjesaan van kleur veranderen. En als ik niet oplet stap ik op dennenappels, die verdwaald zijn op de zomergrond.
Lieve zomer, je was zo lief dit jaar. Ik was zo blij om je terug te zien. Je bent zo goed geweest. Ik heb zo van je genoten.
Het is bijna tijd om afscheid te nemen. Ik zal je missen, maar binnen een tiental maanden zie ik je terug. Geniet van je laatste weken, en dan mag jíj op vakantie. Geniet er van.
En zeg tegen de herfst dat hij welkom is. Ik wacht op hem, met open armen en een warme chocomelk.
Duizend liefs,
Jade
Zonnestralen verwarmden de afgelopen maanden mijn huid en gaven me honderden donkerbruine vlekjes op mijn gezicht, sproetjes. Mijn oma noemt ze zomerbloempjes, en wanneer ze dat zegt moet ik glimlachen.
De natuur kon dankzij jou groeien en bloeien. Groen en geurend hield ze me de voorbije maanden gezelschap. En daar was ik blij om. Bessen zijn in mijn buik verdwenen, aardbeien hebben mijn vingers rood gekleurd en groenten hebben mijn bord gevuld.
De zon heeft gebrand en verwarmd, nu eens heel hard, dan weer heel zacht. Meedogenloos of liefhebbend. Koppig, dat is ze wel, die zon. Maar ik kan ze geen ongelijk geven.
Maar wanneer ik de laatste dagen wandel in het bos, zie ik vaak een schim achter de bomen. Stiekem en onzichtbaar. Maar wie kijkt, die ziet ook. En ik heb het gezien. Het is de herfst, wiens kleurrijke haren ik af en toe achter het hoekje zie verdwijnen. Hier en daar zie ik kastanjes aan de bomen hangen. En wanneer ik mijn neus uit mijn raam steek, dan ruik ik de bladeren al: ik ruik al hoe ze stilletjesaan van kleur veranderen. En als ik niet oplet stap ik op dennenappels, die verdwaald zijn op de zomergrond.
Lieve zomer, je was zo lief dit jaar. Ik was zo blij om je terug te zien. Je bent zo goed geweest. Ik heb zo van je genoten.
Het is bijna tijd om afscheid te nemen. Ik zal je missen, maar binnen een tiental maanden zie ik je terug. Geniet van je laatste weken, en dan mag jíj op vakantie. Geniet er van.
En zeg tegen de herfst dat hij welkom is. Ik wacht op hem, met open armen en een warme chocomelk.
Duizend liefs,
Jade